
Jurisprudentie
BG1837
Datum uitspraak2008-10-29
Datum gepubliceerd2008-10-29
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200709008/1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-10-29
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200709008/1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 17 januari 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Zaanstad (hierna: het college) de aanvraag van [appellant] om een ligplaatsvergunning voor het afmeren van een woonschip aan de [locatie] te Zaandam afgewezen.
Uitspraak
200709008/1.
Datum uitspraak: 29 oktober 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats], gemeente Zaanstad,
appellant,
tegen de uitspraak in zaak nr. 07-3373 van de rechtbank Haarlem van 8 november 2007 in het geding tussen:
[appellante]
en
het college van burgemeester en wethouders van Zaanstad.
1. Procesverloop
Bij besluit van 17 januari 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Zaanstad (hierna: het college) de aanvraag van [appellant] om een ligplaatsvergunning voor het afmeren van een woonschip aan de [locatie] te Zaandam afgewezen.
Bij besluit van 12 april 2007 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 8 november 2007, verzonden op 12 november 2008 (lees: 2007), heeft de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 21 december 2007, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 30 januari 2008.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend. Deze zijn aan de andere partij toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 oktober 2008, waar [appellant], bijgestaan door [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door mr. J.A.F. Haneveer, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 5.3.1.2, eerste lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening Zaanstad (hierna: de APV) wijst het college gedeelten van openbaar water aan waar het is toegestaan met een vaartuig ligplaats in te nemen of te hebben dan wel een ligplaats voor een vaartuig beschikbaar te stellen.
Ingevolge het tweede lid van dit artikel is het verboden om in openbaar water in de gemeente Zaanstad met een vaartuig een ligplaats in te nemen of te hebben dan wel een ligplaats voor een vaartuig beschikbaar te stellen anders dan op krachtens het eerste lid aangewezen gedeelten van openbaar water.
Ingevolge artikel 5.3.3.1, eerste lid, van de APV is het innemen van een ligplaats met een woonschip op krachtens artikel 5.3.1.2, eerste lid aangewezen gedeelten van openbaar water slechts toegestaan indien daartoe door het college een ligplaatsvergunning is verleend. Een ligplaatsvergunning is persoons-, ligplaats- en scheepsgebonden.
In het Aanwijzingsbesluit conform de artikelen 5.3.1.1 en volgende van de Algemene Plaatselijke Verordening (hierna: het Aanwijzingsbesluit), zoals gewijzigd bij besluiten van 8 april 2003 en 1 april 2004, zijn onder II als gedeelten van openbaar water waar het is verboden met een vaartuig een ligplaats in te nemen of te hebben dan wel een ligplaats voor een vaartuig beschikbaar te stellen aangewezen alle openbare wateren in Zaanstad, behoudens:
a. de hierna onder III bepaalde gedeelten openbaar water, zoals ingetekend in de bij dit besluit behorende overzichtkaart;
b. de niet onder a. genoemde gedeelten openbaar water die op een andere wijze als ligplaats zijn aangewezen;
c. de niet onder a. en b. genoemde gedeelten openbaar water, waar het innemen van een ligplaats met een woonschip uitdrukkelijk is toegestaan krachtens een onherroepelijk goedgekeurd bestemmingsplan.
Onder III van het Aanwijzingsbesluit is de locatie De Poel, Kalfkade, aangewezen als kade waar het geoorloofd is met vaartuigen van de categorie a, zijnde vaartuigen tot een lengte van 20 meter, inclusief pleziervaartuigen, ligplaats in te nemen, te hebben of beschikbaar te stellen, enkel aan de pleisterplaats voor maximaal 3 keer 24 uur.
2.2. Het college heeft de aanvraag van [appellant] om een ligplaatsvergunning voor een woonboot afgewezen en deze afwijzing in bezwaar gehandhaafd. Daartoe heeft het zich op het standpunt gesteld dat de [locatie] te [plaats] in het Aanwijzingsbesluit niet is aangewezen als plaats waar het is toegestaan om met een woonschip ligplaats in te nemen noch als zodanig is bestemd in het vigerende bestemmingsplan.
2.3. De rechtbank heeft, samengevat weergegeven, overwogen dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de uitzonderingen zoals opgenomen onder a tot en met c van onderdeel II van het Aanwijzingsbesluit niet van toepassing zijn op de betrokken locatie en dat, nu deze locatie niet op grond van artikel 5.3.1.2, eerste lid, van de APV is aangewezen als ligplaats, het college de gevraagde ligplaatsvergunning terecht heeft geweigerd.
2.4. [appellant] betoogt, samengevat weergegeven, dat de rechtbank heeft miskend dat het de vorige eigenaar van het woonschip werd toegestaan ligplaats in te nemen met dat woonschip en dat de ligplaats daarmee is aangewezen op grond van onderdeel II, onder b, van het Aanwijzingsbesluit. Nu het schip in 1999 aan [appellant] is verkocht met de uitdrukkelijke intentie van bewoning valt volgens hem niet in te zien dat hem als rechtsopvolger geen vergunning op grond van de APV zou kunnen worden verleend.
2.4.1. Niet in geschil is dat de ligplaats niet is aangewezen op grond van onderdeel II, onder a en c, van het Aanwijzingsbesluit. In het besluit op bezwaar heeft het college uitsluitend deze onderdelen beoordeeld en heeft het nagelaten te beoordelen of de ligplaats op een andere wijze is aangewezen op grond van onderdeel II, onder b, van het Aanwijzingsbesluit. Uit de stukken, noch uit het verhandelde ter zitting blijkt overigens wat wordt bedoeld met 'op een andere wijze' zoals vermeld in bedoeld onderdeel b. Nu bovengenoemde beoordeling ontbreekt, is het standpunt van het college dat [appellant] op grond van artikel 5.3.3.1, eerste lid, van de APV geen vergunning kan worden verleend onvoldoende gemotiveerd. De rechtbank heeft dit niet onderkend.
2.5. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het inleidende beroep gegrond verklaren en het besluit van 12 april 2007 vernietigen wegens strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht.
2.6. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 8 november 2007 in zaak nr. 07-3373;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Zaanstad van 12 april 2007, kenmerk AWB/2007/0174 Z/2007/21153;
V. gelast dat de gemeente Zaanstad aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 357,00 (zegge: driehonderdzevenenvijftig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.M. van der Smissen, ambtenaar van Staat.
w.g. Wortmann w.g. Van der Smissen
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 29 oktober 2008
419.